Elektrolyten
Hyperkaliëmie

Welkom op de pagina van het diagnostisch stappenplan van hyperkaliëmie!

Diagnostisch stappenplan

Stap 1 - ECG afwijkingen, kalium < 2.0 mmol/l óf paralyse?

In de eerste stap van de analyse van een patiënt met hyperkaliëmie is het belangrijk om jezelf drie vragen te stellen, namelijk:

1. Zijn er ECG-afwijkingen aanwezig? 
Hyperkaliëmie kan gepaard gaan met ECG-afwijkingen. Naar mate de hyperkaliëmie ernstiger is ontstaat een spitse T-top (kalium 6-7 mmol/l), vlakke P-top / ST-depressie (kalium 7-8 mmol/l), AV-block / QRS-verbreding (kalium 8-9 mmol/l) en een sinusgolf met kans op ventrikelfibrilleren en asystolie (kalium >9 mmol/l).

2. Is er sprake van paralyse?
Hyperkaliëmie leidt tot veranderingen van het membraanpotentiaal. Bij de contractie van het hart en spieren verplaatst natrium zich naar intracellulair, wat leidt tot depolarisatie en contractie. Bij hyperkaliëmie wordt deze instroom bevorderd tot een bepaalde hoogte. Als deze wordt overschreden (kalium >9 mmol/l) wordt de instroom geblokkeerd en vindt geen contractie meer plaats.  Ernstige symptomen die men kan zien zijn:
- Problemen in de spiercontractie = spierzwakte, tintelingen en paralyse.
- Problemen in de hartgeleiding = spitse T-toppen, vlakke P-toppen, ST-depressie, AV-block, QRS-verbreding en een sinusgolf met kans op ventrikelfibrilleren en asystolie. 

3. Is sprake van een ernstige hyperkaliëmie van > 6.5 mmol/l?
Bij een kalium > 6.5 mmol/l is het belangrijk om snel te handelen en eventuele spier- en hartproblemen te voorkomen. 

Behandeling
Indien sprake is van ECG-afwijkingen en/of paralyse en/of ernstige hyperkaliëmie > 6.5 mmol/l dient men direct met de behandeling te starten. De behandeling bestaat uit het 3x R-principe.

Stap 1 - Restore
In deze stap wordt gestart met 10ml calciumgluconaat om membraanpotentiaal van het hart te stabiliseren. Calcium bindt aan het natriumkanaal in de myocyt, waardoor ECG-afwijkingen afnemen en je 30-60 minunten tijd hebt om te starten met stap 2 in de acute behandeling. Het toedienen van calciumgluconaat verlaagd het kalium niet.

In het geval van patiënten die digoxine gebruiken is het toedienen van calcium gecontra-indiceerd, omdat dit juist het ontstaan van ernstige ritmestoornissen kan veroorzaken.

Stap 2 - Redistribute
In deze stap wordt een behandeling gestart die leidt tot shift van kalium naar intracellulair. Hiervoor zijn twee opties die het meest worden gebruikt, namelijk:

A - Intraveneuze toediening van 10IE snelwerkende insuline in 50ml glucose 50% in 30 minuten. Het kalium daalt ongeveer 1mmol/l in 10-20 minuten en houdt 4-6 uur aan. Bij zeer ernstige hyperkaliëmie kan herhaling noodzakelijk zijn. 
Toediening van insuline leidt tot shift van kalium naar intracellulair. De insuline-glucose infusie is de meest effectieve manier om een shift van kalium te bewerkstelligen.

In het geval van nierinsufficiëntie geeft men minder eenheden insuline. Insuline wordt renaal geklaard en heeft een langere werkingsduur. In alle gevallen wordt aanbevolen om het glucose elk uur te controleren tot 5-6 uur na start van de insuline. Hypoglykemieën treden met enige regelmaat op.

B - Intraveneuze toediening van 50-100ml natriumbicarbonaat 8.4% wordt gebruikt bij patiënten met gelijktijdige acidose. Een staat van alkalose leidt tot shift van kalium naar intracellulair. 

Stap 3 - Remove
In deze stap wordt behandeling ingezet op het kalium uit het lichaam te verwijderen. Hierdoor zijn meerdere opties, namelijk:

A - Ionenwisselaars = 3-4dd natriumpolystyreensulfonaat (= resonium A) 15-30 gram oraal of rectaal als klysma. In het geval van hartfalen, hypertensie of nierinsufficiëntie wordt 3-4dd 20-40 gram calciumpolystyreensulfonaat (= sorbisterit) gegeven. Het effect treedt pas na 2-4 uur op.

B - Stimuleren van renale kaliumexcretie = men kan de kaliurese stimuleren door het toedienen van NaCl 0.9%, dat aangevuld kan worden met een lisdiureticum (= bij hypervolemie). 

C - Bij patiënten die geen tot weinig urineproductie hebben óf als de hyperkaliëmie refractair is op bovenstaande behandeling, dient dialyse overwogen te worden. 

Na de start van de behandeling, gaan we de oorzaak analysen in stap 2.

In stap 3 wordt gekeken of de hyperkaliëmie wel reeël is. In enkele gevallen is dit namelijk een artefact. Om hierin te kunnen differentiëren wordt een bloedgas met kalium afgenomen:
- Kalium is normaal ​→ Pseudohyperkaliëmie.
- Kalium is verhoogd ​→ Stap 3.

In het geval dat het kalium ook in het bloedgas verhoogd is, gaan we door in de analyse met stap 3.

In stap drie is belangrijk om na te gaan of sprake kan zijn van redistributie van kalium naar de bloedbaan. Dit kan op twee manieren ontstaan, namelijk kaliumshift en het celverval

Kaliumshift
Kaliumshift kan ontstaat meestal door een afgenomen functie van de Na-K-ATP'ase, waardoor minder kalium wordt opgenomen in de cellen. Men kan dit zijn bij een metabole acidose / respiratoire acidose, hyperthermie en een tekort aan insuline / diabetische ketoacidose (= insuline leidt normaal tot shift naar intracellulair). 

Ook medicatiegebruik en/of intoxicaties kunnen leiden tot kaliumshift en hyperkaliëmie. Dit kan gezien worden bij onder andere het gebruik van:
- β2-antagonisten, digoxine en fluoride, die de functie van de Na-K-ATP'ase inhiberen.
- Mannitol, die het kalium uit de cel kan trekken door zijn hypertone eigenschappen. 
- Succinylcholine wat gebruikt wordt op de OK en IC als spierverslapper. Het leidt tot depolarisatie van spiercellen voor activatie van de acetylcholinereceptoren. Dit leidt tot efflux van kalium, met name bij patiënten met  thermisch letsel, neuromusculair letsel, atrofie, mucositis en langdurige immobilisatie.

We zijn aan het einde gekomen van het diagnostische stappenplan en hebben de diagnose bij jouw patiënt gesteld. Voor de behandeling van milde-matige hyperkaliëmie, klik hier.

Behandeling
De behandeling van een hyperkaliëmie, niet vallend onder stap 1, bestaat uit een kaliumarm dieet met aanvullend een of meerdere van de volgende opties: 

A - Ionenwisselaars = 3-4dd natriumpolystyreensulfonaat (= resonium A) 15-30 gram oraal of rectaal als klysma. In het geval van hartfalen, hypertensie of nierinsufficiëntie wordt 3-4dd 20-40 gram calciumpolystyreensulfonaat (= sorbisterit) gegeven. Het effect treedt pas na 2-4 uur op.

B - Stimuleren van renale kaliumexcretie = men kan de kaliurese stimuleren door het toedienen van NaCl 0.9%, dat aangevuld kan worden met een lisdiureticum (= bij hypervolemie). 

C - Bij patiënten die geen tot weinig urineproductie hebben óf als de hyperkaliëmie refractair is op bovenstaande behandeling, dient dialyse overwogen te worden. 

In stap 4 wordt gekeken naar het kalium gehalte in de urine. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
- Urine kalium ≤ 40 mmol/l ​→ Stap 5.
- Urine kalium > 40 mmol/l ​→ Kaliumoverschot.

Het urine kalium helpt om te zien of de nieren in de aanwezigheid van hyperkaliëmie hun werk doen, namelijk het uitscheiden van kalium. 
Bij een verhoogd urine kalium zijn de nieren hard aan het werk en is sprake van een kaliumoverschot.

In het geval van een laag kalium in de urine gaan we door in de analyse met stap 5.

In stap 6 wordt in het bloed het aldosteron en cortisol bepaald. Hieraan zitten enkele belangrijke zaken om rekening mee te houden.

Aldosteron bepaling
Het prikken van een aldosteron kan worden beïnvloed door diuretica, RAAS-remmers en hypokaliëmie. Indien men een aldosteron prikt de diuretica minimaal 4 weken te staken (= thiaziden, lisdiuretica, spironolacton, eplerenon, amiloride en triamtereen). 
Indien de uitslag niet-conclusief is worden minimaal 2 weken voorafgaand aan de afname bètablokkers, centrale alfablokkers, NSAID's, ACE-remmers, ARB's, renineremmers en calciumantagonisten gestaakt.

Cortisol
Cortisol wordt bepaald om 08:00uur in de ochtend. In principe moet op dat moment het cortisol hoog-normaal zijn.

Bovenstaande testen zijn niet op de SEH bekend, waardoor de patiënt poliklinisch vervolgd zal moeten worden. Als de uitslag bekend is wordt onderscheid gemaakt tussen:
- Verhoogd cortisol ​→ Bijnierinsufficiëntie.
- Verhoogd aldosteron  ​→ Pseudohypoaldosteronisme.
- Verlaagd renine en aldosteron  ​→ Hypoaldosteronisme.

1. Richtlijn elektrolytstoornissen van de NIV.
2. Leerboek Harrison's principles of internal medicine.
3. Leerboek Oxford textbook of medicine. 

error: Content is beschermd!